7
5
VEILIG EN VERANTWOORD FIETSEN.
Fietsen brengt een risico met zich mee. Door te fietsen neemt u de verantwoordelijkheid voor dat risico op u.
5.1 Voordat u gaat fietsen.
de fiets of blijft haken aan objecten langs de kant van de weg.
e. Spring niet met uw fiets. Dit zet alle onderdelen, inclusief het frame, onder veel grotere spanning dan
waarvoor ze ontworpen zijn.
Als u fietst, rijd dan defensief. Houd er rekening mee dat andere weggebruikers fouten kunnen
maken. Let op:
Voertuigen die langzamer gaan rijden of voor u afslaan of op de weg keren.
Openslaande portieren van voor u geparkeerde auto's .
Voetgangers die willen oversteken.
Kuilen, afvoerputten, spoorrails en andere obstructies die ervoor kunnen zorgen dat u plotseling uitwijkt.
Neem nooit een passagier mee op uw fiets, tenzij het een kind in een goed kinderzitje betreft.
6
WERKING VAN DE FIETS
.
6.1 Rem.
A. Voor- & achterrem.
1. Draai de fixeerbout los met een sleutel (10 mm) (zie fig. A-1).
Stel vervolgens de remblokjes af tot de afstand tussen de
remblokjes en de velg 2-3 mm is, en draai de fixeerbout daarna
vast.
2. Zowel de voor- als achterremmen kunnen op deze manier
worden afgesteld.
B. Uw remmen afstellen.
1. Als een van de remgrepen van uw fiets na de veiligheidscontrole niet in orde blijkt, kunt u de slag van de
remgreep afstellen met de remkabelstelschroef.
2.
Draai deze hiervoor eerst naar links. Zet na afstelling de borgmoer weer stevig vast door deze zo ver mogelijk
naar rechts te draaien.
Als de remgreep nog steeds niet goed werkt, laat uw dealer de remmen dan onderzoeken.
Fig. A-1