BEVESTIGING VAN DE CALIPER
1. Voordat u de caliper monteert, installeer elk wiel
in het frame of vork, en wees er zeker van dat de as
van het wiel correct bevestigd is (de rotor dient
gemonteerd te worden aan de kant van de caliper-
bevestiging). Bevestig de quickrelease stevig.
WAARSCHUWING: VOOR INSTRUCTIES VOOR
HET CORRECTE GEBRUIK VAN QUICK RELEAS-
ES, ZIE SECTIE 6 (HOW THINGS WORK) VAN DE
CANNONDALE OWNER'S MANUAL OF DE SEC-
TIE OVER QUICK RELEASES IN DE GEBRUIK-
ERSGIDS.
2. Wees er zeker van dat de plaatjes correct in de
caliper geïnstalleerd zijn. Mocht het nodig zijn, dan
kan de ruimte tussen rotor en plaatjes afgesteld wor-
den door de beide 5mm schroeven in de caliper.
3. Hang de caliper over de rotor, zo dat de ontlucht-
ingsschroef aan de buitenkant, links van de fiets
geplaatst is. Plaats twee shims per bout tussen de
caliper en de bevestigingnokken, en draai de M6 x
18 bouten aan. Draai de bouten aan met een momentsleutel van 8-9 Nm.
4. Controleer of de rotor gecentreerd is in de caliper. Als dit niet het geval is, plaats of verwijder dan
van elke bout een shim totdat de rotor gecentreerd is tussen de caliper. (De)Monteer altijd even veel
shims bij de onderste- en bovenste bevestigingsbout. Stel de caliper zo af dat de plaatjes zo hoog
mogelijk volledig contact maken met de rotor. De plaatjes moeten niet boven de bovenste rand van
de rotor staan.
5. Wanneer het systeem is afgesteld, draai de bevestigingbouten aan met het draaimoment 8-9Nm.
6. Herhaal de procedure voor de andere caliper.
WAARSCHUWING: BEVESTIG DE REMLEIDINGEN AAN DE GEBRUIKELIJKE KABELSTOPS
AAN HET FRAME DOOR GEBRUIK TE MAKEN VAN DE MEEGELEVERDE CLIPS (KIT # QBDC/).
DE REMLEIDINGEN DIENEN GEEN CONTACT TE MAKEN MET HET WIEL OF BAND, OF DE
VOORVERING DANWEL HET STUREN TE BEÏNVLOEDEN. WEES ER OOK ZEKER VAN DAT DE
REMLEIDINGEN NIET KUNNEN KNAKKEN TIJDENS HET RIJDEN. ZIE OOK DE SECTIE OVER
HET INKORTEN VAN DE REMLEIDINGEN.
AFSTELLEN VAN DE REMPLAATJES
1. Wanneer het systeem volledig geïnstalleerd is, of wanneer u de remplaatjes vervangt, het systeem
ontlucht, of de reikwijdte van de remgreep verandert, dient u de positie van de remplaatjes af te
stellen. Bij elk van de caliper dient u de vaste kant van de caliper aan te draaien totdat het remplaatje
lichtjes tegen de rotor schuurt. Daarna laat u de afstelschroef zo staan. De bewegende kant van de
caliper dient te worden ingesteld voor de gewenste remweg en het remgevoel.
Deze opzet zal de remplaatjes toestaan lichtjes tegen de rotor te schuren tijdens de eerste rit of totdat
de plaatjes zijn ingelopen. Het zal de plaatjes erg dicht tegen de rotor aan positioneren (waar ze
horen te zijn) en zal de plaatjes toestaan gelijkmatig in te lopen.
2. Wanneer de plaatjes al eerder ingelopen zijn in de rotor en deze zijn afgesteld na het ontluchten
van het systeem, dient u nog steeds de vaste kant van de caliper aan te draaien totdat het plaatje
lichtjes tegen de rotor schuurt, en draai vervolgens de afstelschroef terug, zodat het schuren stopt.
61.
Fig. 4